‘Deur in mijn hoofd‘ was het eerste project van een groep kunstenaars die kort daarna officieel verder zijn gegaan als kunstenaars collectief onder de naam Zuiderlink. Het project bestond uit een werkperiode van 6 weken in een leegstaand woonhuis aan de Laagstraat in Tilburg met als afronding een opening en expositie. Meer over het gehele project en de andere kunstenaars lees en zie je hier .
‘Door in my head’ was the first project of a group of artists who shortly afterwards officially continued as an artists’ collective under the name Zuiderlink. The project consisted of a working period of 6 weeks in an empty house at Laagstraat in Tilburg, ending with an opening and exhibition. More about the entire project and the other artists can be found here.
Het project ‘Deur in mijn hoofd’ is voor mij een belangrijke stap geweest in het weer naar buiten treden met mijn werk. Ten eerste begaf ik me sinds lange tijd weer onder collega kunstenaars en buiten de veilige muren van mijn eigen atelier. Ten tweede verlangde het project om binnen enkele weken te reflecteren op de nieuwe omgeving en situatie, de achtergrond van de tijdelijke werkplek, de tijdelijke nieuwe collega’s en de omgeving van het bezette huis. Wat zou mijn rol hierin zijn vanuit mijn eigen positie en achtergrond?
Ik ben gestart met een aantal randvoorwaarden. Ik wilde aan de slag met de plek waar ik was, dit specifieke huis. Ik wilde niet gaan schilderen, iets wat ik op dat moment voornamelijk deed. En ik mocht niet te veel nadenken maar moest gaan doen, er was gewoonweg geen tijd beschikbaar om te overdenken.
Het woonhuis waar we onze intrek hadden genomen had voorheen enkele jaren als onderdak gefunctioneerd voor statushouders. Jonge jongens van rond de 18 die door de gemeente in dit huis in een kamer werden geplaatst. Waar er 5 kamers waren en plek voor 5 bewoners, bleek uit verhalen van de omwonenden dat in realiteit de kamers vaak uitpuilden van de mensen, soms wel meer dan 15 per kamer. Een schrijnende situatie voor jongvolwassenen, ontheemd uit eigen land en in dit huis zonder nog enige begeleiding belandt. Niet heel moeilijk om in te denken dat uitzichtloosheid en moedeloosheid dan een rol gaan spelen.
Toen wij na het leegruimen van het pand door de woningbouw onze intrek namen was de in dit huis ontstane verwaarlozing dan ook duidelijk zichtbaar. Niets leek te zijn onderhouden of schoongemaakt, vieze kleding verdween in het ‘keldertje’ onder de trap, wc en badkamer waren te vies om gebruik van te maken en je kon een fiets parkeren tegen de stank. De dromen die ik de nachten na mijn eerste bezoek aan het huis heb gehad waren donker en gingen over uitzichtloze situaties, moedeloosheid en het verliezen van je identiteit, ondertussen proberend vast te houden aan het kleine beetje herkenning wat je bij elkaar nog kunt vinden.
Gewapend met de nodige liters schoonmaakmiddel, handschoenen en witte latex zijn we aan de slag gegaan om het huis ‘eigen’ te maken, waarna de werkperiode echt van start ging.
The project ‘Door in my head’ has been an important step for me in going public with my work again. Firstly, it was a long time ago that I found myself among fellow artists and outside the safe walls of my own studio. Secondly, the project required me to reflect within a few weeks on the new environment and situation, the background of the temporary workplace, the temporary new colleagues and the surroundings of the occupied house. What would my role in this be from my own position and background?
I started with a number of preconditions. I wanted to work with the place I was in, this specific house. I did not want to paint, something I mainly did at that time. And I was not allowed to think too much but had to start doing, there was simply no time to think.
The house where we had taken up residence had previously functioned for several years as a shelter for status holders. Young boys of around 18 who were placed in a room in this house by the municipality. Although there were five rooms and room for five residents, stories from people living in the neighbourhood showed that in reality, the rooms were often overcrowded with people, sometimes more than 15 per room. A distressing situation for young adults, uprooted from their own country and ending up in this house without any guidance. It is not difficult to imagine that hopelessness and despondency will then play a role.
When we moved in after the house had been cleared by the housing association, the neglect that had arisen in this house was clearly visible. Nothing seemed to have been maintained or cleaned, dirty clothes disappeared into the ‘cellar’ under the stairs, the toilet and bathroom were too dirty to use and you could park a bicycle against the stench. The dreams I had the nights after my first visit to the house were dark and were about hopeless situations, despondency and losing your identity, while trying to hold on to the little bit of recognition you can still find with each other.
Armed with the necessary litres of detergent, gloves and white latex, we set to work to make the house ‘our own’, after which the work period really began.
Ik heb me een kamer toegeëigend op de eerste verdieping. Er kwam veel licht binnen en ik keek uit over een gigantische tuin waardoor het zware gevoel wat ik in dit huis in eerste instantie ervaarde minder de overhand had.
Met een tafel op schragen, ladingen rest papier uit mijn atelier en ets inkt installeerde ik mijzelf. Aan de binnenzijde van de deur, voor het kleine raampje wat erin zat, trof ik een Hema index print aan met kleine fotootjes, iets wat toch had weten te ontsnappen aan de eerdere ontruiming. Op de kleine fotootjes kwam herhaaldelijk dezelfde jongen voor. Wellicht de vorige bewoner van deze kamer? Ik besloot hiermee aan de slag te gaan. Het betrekken van dit huis voelde toch een beetje aan als een overname en ik had behoefte om deze onbekende jongens nog even aanwezig te laten zijn in dit huis.
Op basis van de indexprint ben ik portretten gaan maken. Door middel van monotypes en collages ontstonden diverse gezichten. Herkenbaarheid en gelijkenis waren niet van toepassing. Het ging meer om de houding en uitstraling, het gevoel wat dit hele gebeuren bij mij opriep en het willen behouden van aanwezigheid.
I got myself a room on the first floor. There was a lot of light coming in and I looked out over a gigantic garden, which made the heavy feeling I initially experienced in this house less dominant.
With a table on trestles, loads of leftover paper from my studio and etching ink, I installed myself. On the inside of the door, in front of the small window, I found a Hema index print with small photos, something that had managed to escape the earlier eviction. The same boy appeared repeatedly on the small pictures. Perhaps the previous occupant of this room? I decided to get to work on this. Moving into this house felt a bit like a takeover and I felt the need to let these unknown boys remain present in the house for a while.
I started making portraits based on the index print. Monotypes and collages were used to create various faces. Recognisability and resemblance were not important. It was more about posture and appearance, the feeling this whole thing evoked in me and wanting to maintain a presence.
Na een serie losse portretten ben ik gaan werken aan een groepsportret. Op deze manier werden de jongens weer onderdeel van een sociale structuur. Hier is een soort familie opstelling uit voortgekomen.
After a series of individual portraits, I started working on a group portrait. In this way, the boys became part of a social structure again. A kind of family formation emerged from this.
Als laatste ben ik gaan werken aan een nieuwe groepsopstelling. Ik wilde dit keer wegblijven van het ‘familie’ gevoel. Los van het feit dat al deze portretten in de basis al voortkomen uit mijn persoonlijke aannames en invullingen was dat wat ze wél hadden in ieder geval geen familieband.
In dit portret wilde ik de jongens neerzetten als een groep medestanders of bondgenoten, aan elkaar overgeleverd door eenzelfde situatie. Gelijk aan elkaar en aan de toeschouwer die deze ruimte bezoekt.
Inmiddels had ik door de naam op de Hema index print en social media het vermoeden dat deze jongen uit Eritrea kwam. Om de portretten een basis te geven heb ik de coördinaten van dit land gebruikt in de titel van deze werken.
Finally, I started working on a new group formation. This time, I wanted to stay away from the ‘family’ feeling. Besides the fact that all these portraits are based on my personal assumptions and interpretations, what they certainly didn’t have was a family relationship.
In this portrait, I wanted to portray the boys as a group of allies, at the mercy of each other because of the same situation. Equal to each other and to the viewer who visits this space.
Meanwhile, the name on the Hema index print and social media led me to suspect that this boy came from Eritrea. To give these portraits a basis, I used the coordinates of this country in the title of these works.